Alles voor de oorlogsindustrie
Direct na de bezetting in 1940 krijgt Nederland te maken met de Duitse behoefte aan arbeidskrachten. Miljoenen Duitsers dienen in het leger en de industrie in eigen land moet blijven draaien. Daarvoor kunnen miljoenen mensen uit de bezette gebieden worden ingezet, zo meent de Duitse machthebber. Die voert een centralistisch beleid, waarbij alle mensen en middelen het grotere nationaalsocialistische belang dienen. Onder meer burgers uit Nederland, België, Frankrijk, Italië, Joegoslavië, Slowakije, Hongarije, Polen en Denemarken zijn de klos.
Werklozen en de Arbeitseinsatz
Aanvankelijk is er weinig druk en kunnen mannen zich vrijwillig aanmelden. Voor Nederlanders zonder werk is deze optie minder vrijblijvend. Als zij weigeren, wordt hun uitkering stopgezet. In die periode groeit het aantal werklozen snel, aangezien Duitsland ook onze grondstoffen en productiemiddelen goed kan gebruiken. Tot de herfst van 1941 biedt Duitsland werk met gelijkwaardige arbeidsomstandigheden aan Nederlanders.
Metaalindustrie
In het voorjaar van 1942 is het charmeoffensief voorbij. Dan begint een periode van grootschalige gedwongen tewerkstelling. Nederlandse bedrijven merken dit als eerste. De Duitsers spitten personeelsbestanden door op bruikbare medewerkers. Vooral de metaalindustrie moet het al vroeg ontgelden, want metaalwerkers zijn hard nodig voor de Duitse oorlogsindustrie.
Buitenlandse dwangarbeiders komen op Duits grondgebied terecht in vrijwel alle sectoren. Velen belanden in de agrarische sector. Daarnaast werken miljoenen mannen onder meer in de voertuigen- en machine-industrie, de metaalindustrie, de bouwsector, de chemische industrie, de spoorwegen en de levensmiddelenindustrie.
Hoe meer Duitse jongens en mannen in de weermacht moeten dienen (en gewond raken of hun leven verliezen), hoe meer mannen uit de bezette gebieden nodig zijn. Nederlandse middenstanders en producenten krijgen steeds meer moeite om hun bedrijven draaiende te houden. Veel arbeidscapaciteit verdwijnt naar Duitsland; een kleiner deel werkt dichter bij huis aan de Atlantikwall.

Onderduik en schaduwadministraties
Vanaf mei 1943 gaat de bezetter over tot het oproepen van hele jaarklassen. Het Nederlandse bedrijfsleven komt nog verder in het nauw. Veel bedrijven leggen schaduwadministraties aan om het werkelijke aantal medewerkers te verbergen. Maar de Duitsers zijn niet gek. Zij houden razzia’s om weigeraars en onderduikers op te sporen. Daarnaast zetten zij de gewestelijke arbeidsbureaus onder druk. De arbeidsbureaus krijgen aantallen mensen op die zij moeten ‘leveren’. Er volgt veel tegenwerking.
Onder meer in Leiden. Daar liggen zowel ondernemers als medewerkers van het Gewestelijk Arbeidsbureau dwars. Ze sjoemelen met gegevens, vervalsen documenten, zorgen voor Ausweise (identiteitskaarten) en financieren sabotageacties. Waar mogelijk, keuren artsen mannen af. Ook de illegale pers en Radio Oranje dringen aan op verzet en raden mannen aan om onder te duiken.
Gemeinde-einsatz
Naast de Arbeitseinsatz, introduceert de Duitse bezettingsmacht de Gemeinde-einsatz (premium content voor abonnees). Dit is de ‘vrijwillige’ inzet van de plaatselijke bevolking, vergelijkbaar met het Volksaufgebot in het Derde Rijk zelf. Bij deze Gemeinde-einsatz moeten burgemeesters burgemeesters mannen aanwijzen voor fysiek zware klussen van de Wehrmacht binnen hun gemeenten. Dit betreft mannen in de leeftijd van 18 tot 45 jaar. In juni 1944 wordt de leeftijdscategorie verruimd tot 50 jaar; daarna plaatselijk ook wel van 16 tot 60 jaar. Aanvankelijk duurt de tewerkstelling veertien dagen per oproep; later vier weken. In dit wisselsysteem tellen alle arbeiders als ongeschoold. Veel burgemeesters protesteren.
In juni 1944 landen de geallieerden in Normandië. Die zomer worden de Duitsers op meerdere fronten tegelijk in het nauw gedreven. Het Rode Leger rukt op in het oosten en de geallieerden bevrijden grote delen van zuidwest Europa. Daar kunnen geen arbeidskrachten meer worden gehaald. Dit vergroot de druk op het nog bezette deel van Nederland om arbeiders te leveren aan het noodlijdende en zwaar gehavende Duitsland. Intussen verwerven ook steeds meer NSB’ers posities binnen (semi)overheden. Ze infiltreren de arbeidsbureaus en gemeentebesturen.
Spanning loopt op na Dolle Dinsdag
Dat najaar wordt de sfeer ronduit grimmig. De Duitsers weten dat ze er slecht voor staan en zijn alle tegenwerking zat. Zeker na 30 augustus 1944, wanneer Hitler het bevel geeft tot renovatie, uitbreiding en verlenging van de Westwall. Er is dringend mankracht nodig en de spanning loopt op. Vooral na Dolle Dinsdag 5 september 1944, wanneer de bevolking een aanstaande bevrijding verwacht. In het westen van Nederland loopt een groot aantal werkloze, weerbare mannen rond. Het is een groep die voor het verzwakte Duitse leger een extra risico vormt.
Dus stappen de Duitsers over op dreiging met ernstige strafmaatregelen. Vanaf september 1944 gaat het er hard aan toe. ‘Lanterfantende’ jongens worden in Arnhem van straat geplukt en naar het graafwerk langs de Rijn en de IJssel gestuurd. Het voltallige AKU-personeel moet eveneens onder dwang gaan spitten.
Strafmaatregelen, geweld en gijzelingen
Verschijnen er te weinig mensen voor het regionale werk aan de linies, dan nemen de Duitsers vooraanstaande burgers in gijzeling. Dit gebeurt onder meer in Doetinchem, Ruurlo, Winterswijk en Lichtenvoorde. Hiermee zetten Duitse Ortskommandanturen Nederlandse burgemeesters onder druk. En ze stellen een ultimatum. Meestal lukt het plaatselijke burgemeesters en geestelijken wel om alsnog voldoende mannen te bewegen tot graafwerk. Maar soms komen dergelijke acties te laat en worden gegijzelden daadwerkelijk gefusilleerd.
Halsstarrige weigeraars riskeren vernieling of onteigening van onroerend goed. Andere dwangmiddelen zijn: verbanning van familie, inbeslagname van vee, en bestempeld worden als terrorist. Gevangengenomen verzetsstrijders en sommigen weigeraars worden publiekelijk en standrechtelijk geëxecuteerd. De ontzielde lichamen moeten als voorbeeld dagenlang op straat blijven liggen.
Grootschalige razzia’s
Uiteindelijk schakelen de Duitsers over op grootschalige razzia’s, vooral in de grote steden in West-Nederland. Daarbij worden hele wijken afgegrendeld en huis voor huis uitgekamd. Militairen schieten kogels door de ruiten om verborgen mannen naar buiten te jagen. Of ze werpen handgranaten naar binnen. Vanaf oktober 1944 vinden de meeste razzia’s voor de arbeidsinzet plaats.
De jacht op arbeidskrachten gaat op alle mogelijke manieren door tot vlak voor de bevrijding in 1945. Tussen de 500.000 en 630.000 Nederlandse mannen worden tewerkgesteld. Veruit de meesten van hen werken onvrijwillig in Duitsland.
Anderen moeten onder dwang in Nederland zelf werken aan verdedigingslinies, zoals die langs de Rijn in Gelderland. Exacte aantallen over de periode september 1944 tot de bevrijding in 1945 zijn onbekend. Wel blijkt uit cijfers van Sijes dat in maart 1945 ongeveer 35.000 Nederlandse Westwall-arbeiders betrokken waren bij de stellingbouw in Gelderland.
Graven in de vuurlinie focust op de Nederlandse dwangarbeiders langs de Rijn. Duizenden mannen komen op basis van Gemeinde-einsatz uit de regio zelf. Duizenden anderen worden opgepakt tijdens de grote razzia’s in onder meer Rotterdam, Hilversum, Bussum, Naarden, Zeist, Utrecht, Groningen, Den Haag en Apeldoorn.

(Zie bronnen voor geraadpleegde literatuur.)
(Bron foto boven: BeeldbankWO2, NIOD foto nr 102845, Bevel Duitse Weermacht arbeidsinzet Apeldoorn. Bron foto onder: Dossier Gelders Archief 1557 – 1229 documenten Heiser, helft van tweetalige Aufruf Arbeitseinsatz / oproep arbeidsinzet, 29 december 1944, foto Karin van Veen.)
© 2022 Copyright Graven in de vuurlinie.