Spitters uit Groningen, Drenthe en Leeuwarden op het Gelders Eiland

‘Maar de hoop blijft op de maand januari gevestigd. De mannen uit andere plaatsen zijn per slot van rekening na kortere of langere tijd ook naar huis gestuurd. Er zijn plaatsen bij van acht weken (Groningen bijvoorbeeld) en van dertien weken (Leeuwarden).’
Dit schrijft een hevig naar huis verlangende Rotterdammer in Pannerden op 29 december 1944. Hij is een van de vele dwangarbeiders die in de Liemers aan de Panther-Stellung werken. Meer over hun belevenissen staat in deel I van Graven in de vuurlinie. Maar over die Groningers en die mannen uit Leeuwarden was nog vrij weinig bekend. Tot nu.
Onder de enigszins misleidende titel verscheen in 1991 het boek Veroordeeld tot graver: graven voor de O.T. in Noord-Nederland 1940-1945. Hierin beschrijft Hidde J. Luining de lotgevallen van dwangarbeiders uit Groningen, Drenthe en Friesland die in 1944-1945 stellingwerk verrichten in de noordoostelijke provincies. Zij ploeteren tot in oktober 1944 aan de Frieslandriegel en/of de Assener Stellungen. Deze twee linies lagen in het verlengde van de IJssellinie uit 1944.
Wie het boek leest, ontdekt dat hun verhaal een vervolg krijgt in de Achterhoek en in de Liemers. Circa 4.500 spitters uit Groningen, Drenthe en Friesland vertrekken namelijk naar Gelderland en naar Elten. Op 19 oktober 1944 brengen de Duitsers meerdere groepen vanuit Groningen en Drenthe per trein naar Dieren. Daar moeten de mannen te voet verder.
Onderweg richting Doesburg begeleiden fietsende bewakers met karabijnen de sjokkende stoet. De mannen steken de IJssel over via een pontonbrug. Doesburg blijft echter als een fata morgana in het nachtelijke duister buiten hun bereik. De inmiddels zeer vermoeide Westwall-arbeiders wacht nog een zware tocht naar Zevenaar, Lobith, Tolkamer en Spijk. Voor een deel van de groep is in Lobith niet eens plaats. Zij strompelen verder naar Elten. In Elten aangekomen, krijgen veertig mannen nog steeds geen rust, want de Duitsers kunnen hen ook daar niet gebruiken. Dus keren ze maar weer op hun schreden terug, waarna hun slopende reis alsnog eindigt in Lobith op het Gelders Eiland.
De noorderlingen slapen in Lobith in de RK meisjesschool en in de jongensschool. Anderen vinden onderdak bij gastvrije bewoners van Lobith en Tolkamer, want deze plaatsen worden pas later ontruimd. Ook brengen de Duitsers een groep onder in de school van Spijk.
(Dank aan Jan van Wiggen voor de tip.)
Graven veur de Todt van ‘Herman van Velzen’
‘A’k zo ’s in Hengel bun is ’t mien op-evallen dat er nog aardeg wat mensen bunt die zich der gin veurstelling van könt maken hoe of ’t der in de oorlog an toe ging. Daorumme lek ’t mien ’n goed idee um die verhalen nog weer ’s bi-j mekare te zuuken. Zi’j geeft el ’n goed beeld van hoe de todt warken en hoe of de luu proberen de boel te saboteren zonder al te grote risico’s te lopen.’
Zo opent gemeenteambtenaar Mosink het verhaal van Frans Roes, alias Herman van Velzen, ook wel bekend als Manus Kruuthof. Op 19 en 20 september 1944 moet de burgemeester in Hengelo (Gld) op last van de Wehrmacht 500 mannen oproepen. De Achterhoekse burgervader weigert en duikt onder, waarop de Duitsers het dorp dreigen plat te branden.
Dit loopt met een sisser af, maar er moet wel een groep mannen naar Bronkhorst voor graafwerk aan de IJssellinie. Hun loopgraven staan in verbinding met de Sehnen-Stellung en de Panther-Stellung die hun lotgenoten even zuidelijker aanleggen in het spergebied van de Liemers. Hoe het de groep in Bronkhorst vergaat, beschrijft de auteur in smeuïg streekdialect. Zijn boek Graven veur de Todt stamt uit 2015. Vorig jaar verscheen een herdruk.
Voortgang schrijfproces Graven in de vuurlinie
Alles verloopt volgens planning. Naar verwachting verschijnt deel IV over het spergebied langs de zuidelijke Veluwezoom rond april 2025.
Met vriendelijke groet,
Karin van Veen
Senior onderzoeker
Graven in de vuurlinie
(Bron foto: Spijkse school, F00002292, Heemkundekring Rijnwaarden, Jos Pé van uitgeverij Spekking Lobith.)